Het kind, hoe oud zal het zijn, een jaar, hooguit? Jongen? Meisje? Ik zie het nog niet. Wel zie ik die korte dribbelbeentjes, die wiebelend en wel de aarde aftasten. En zo onwillig als benen dan nog kunnen zijn, zo standvastig blijkt het kind. Lukt het niet met vriendelijk vragen dan maar met kabaal, maar dat wat het wil, dat zal het krijgen.
Een paar zaterdagmiddagen geleden zit ik op de Mariaplaats op een stadsbank in het late najaarszonnetje. Ik heb nog een paar minuten voor mijn cursus creatief schrijven gaat beginnen en ik de rest van de middag binnen zit en verhalen verzin.
Verderop op het plein, in de buurt van de pomp, zit op de grond het kind, omhoogkijkend naar twee druk pratende vrouwen. Zittend op een zo’n typische luierkont vraagt het kind steeds indringender om de aandacht van vrouwen. Met de armpjes omhoog en een luide keel, blik op de vrouw die vermoedelijk de moeder is.
Buiten bereik van het kind staat een houten bak op wielen en een handvat. De gestrekte armpjes wisselen af tussen het houten karretje en de moeder, die al gebarend en lachend in gesprek blijft met de andere vrouw. Bij iedere wisseling tussen de moeder en de kar klinkt de stem van het kind een paar decibel harder. Meer mensen werpen even een blik op het tafereel. De een wat vertederd de ander eerder geïrriteerd. De stem van het kind roept mensen aan, maar juist niet diegene die het kind voor ogen heeft. Mama. De vrouw babbelt en lacht.
Het gesprek tussen de twee vrouwen speelt zich af, ver boven de wereld van het kind, daar beneden op de stenen van de Mariaplaats. De houten kar op grote afstand. Dan valt het kind stil. De armpjes zakken naar beneden. Het hoofdje ook.
Wat nu? Geeft het op?
Ik schuif ongemakkelijk heen en weer op de bank, ga ik er heen?, duw ik de kar in de richting van het kind?, vraag ik de vrouw het kind op te tillen?.
Het kind vult zich met lucht, handjes veranderen in vuistjes en er volgt een pleinvullende schreeuw, met zoveel kracht dat het even lijkt alsof het kind zich weet los te maken van de grond. Moeder, vriendin, ik, voorbijgangers, allemaal kijken we naar het kind op de grond, dat ons voor even samen weet te binden, voor dat ene wat het wil. Zie mij!
Het kind zit weer volkomen stil en wijst alleen nog maar. Naar het karretje. Moeder bukt, pakt het kind onder de oksels en zet het achter de houten kar op beide voetjes neer. Meteen waggelt het kind kraaiend van plezier over het plein achter de kar, handjes stevig om het handvat geklemd.
Ik zucht van opluchting, eind goed al goed.
Als ik het pand binnenga voor een middagje verhalen verzinnen zie ik nog net hoe het kind met een bons op de grond ploft en de kar een meter verder doorrolt.
Buiten bereik.